Bij het opruimen van mijn bureau vond ik een artikel terug over mijn dagvlinder monitoringroute. Deze route heb ik toen een drietal jaren opgevolgd in de periode 1992-1994. Dit artikel verscheen in de nieuwsbrief van Natuurreservaten afd. Zuid-Waasland, 2de jg, nr.1, maart 1995.

Ongeveer 20 jaar later, van 2013 tot 2018, liep het project dagvlinders Durme- en Scheldegebied. In deze periode werd intensief geïnventariseerd. Een ideaal moment om te vergelijken.

 

Eerst even over het gebied zelf

De Daknamse meersen zijn gelegen in de Durmevallei en vormen samen met andere natuurgebieden langs de Durme en Moervaart een groen lint doorheen het Waasland. Het gebied, zo’n 100 ha groot, bestaat uit natte hooi- en weilanden geflankeerd door knotbomenrijen en bosjes. Doorheen het gebied loopt een oude spoorwegbedding die nu dienst doet als fiets- en wandelpad.

 

spoorweg 4467
Foto nr.1: Het spoorwegtalud dat beheerd wordt ifv. dagvlinders. (Foto Paul Durinck)

 

Het is een waterrijk gebied met sloten en poelen en het gebied vormt de groeiplaats voor verschillende zeer zeldzame moerasplanten. De meersen zijn omgeven door rivierduinen die grotendeels werden beplant met naaldhoutbos en zijn verkaveld voor woningbouw. De weinige relicten zijn deels nog in landbouwgebruik of herbergen restanten van heischraal grasland.

De Daknamse Meersen zijn beschermd als landschap en grotendeels aangemeld als speciale beschermingszone. In het gebied loopt sinds begin jaren ‘80 een aankoopproject van Natuurpunt VZW. Tussen 1995 en 2018 is de oppervlakte beheerd gebied gestegen van 12 ha naar 25 ha. Dit resulteerde in een omschakeling van intensief door landbouw 3 tot 4 maal per jaar gemaaide en bemeste graslanden naar extensief beheerde bloemrijke hooi- en weilanden.

 

blok I 7300
Foto nr.2: Bloemrijk extensief begraasd grasland. (Foto Paul Durinck)

 

Korte bespreking van enkele aanwezige soorten:

Groot koolwitje, Pieris brassicae (Linnaeus 1758); Klein koolwitje, Pieris rapae (Linnaeus 1758);
Klein geaderd witje, Pieris napi (Linnaeus 1758) en Oranjetipje, Anthocaris cardamines (Linnaeus 1758)

Het Klein geaderd witje is met voorsprong de meest voorkomende soort van de drie witjes, gevolgd door het Oranjetipje. Sinds 1994 werden respectievelijk 1374, 92 en 436 exemplaren gemeld. De soort was in 1994 tijdens het lopen van de route reeds een veel geziene soort maar heeft heden zijn eerste plaats moeten afgeven aan een andere dagvlinder.
Het natte meersenbiotoop met waardplanten zoals Pinksterbloem en Look-zonder-look is een zeer geschikt habitat voor het Klein geaderd witje en ook het Oranjetipje. Het Klein koolwitje en Groot koolwitje worden meer waargenomen in een vertuinde omgeving, waar de rupsen tot ontsteltenis van tuinders zich voeden met allerlei koolsoorten.

 

Citroenvlinder, Gonepteryx rhamni (Linnaeus 1758)

In 1994 is de Citroenvlinder niet gezien op de vlinderroute. De laatste drie jaren is er sprake van een opvallende toename van deze soort. Dit manifesteerde zich ook in de Daknamse Meersen met 5 ex. in 2014, 3 ex. in 2015, 19 ex. in 2016, 24 ex. in 2017 en eveneens 24 ex. in 2018. De jaren ervoor werd de soort in de regio bijna uitsluitend waargenomen in de omgeving van boscomplexen (bv. bosgordel Zuidlede).

 

Eikenpage, Favonius quercus (Linnaeus 1758)

In het artikel van 1995 komt de Eikenpage totaal niet aan bod. Deze vrij algemene maar onopvallende soort is toen volledig over het hoofd gezien als dagvlinder in onze regio. De eerste exemplaren in de Daknamse Meersen zijn gezien in juli 2010. Dit door het gericht afspeuren van de kruinen van zomereik. Sindsdien wordt de soort voornamelijk gezien ter hoogte van de oude spoorweg waar de meeste zomereiken staan. Bij snoeiwerken langs de spoorweg zijn de takken van eiken onderzocht en er zijn ook eitjes gevonden.

 

051
Foto nr.3: Jonge ogen helpen met het zoeken naar 1 mm kleine eitjes van de Eikenpage. (Foto Daan van Eenaeme)

 

Bruin blauwtje, Aricia agestis (Denis & Schiffermüller, 1775)

In het artikel van 1995 kwam het Bruin blauwtje niet ter sprake en dit om de eenvoudige reden dat de soort niet werd gezien In de Daknamse Meersen en omgeving. De soort werd na lange afwezigheid in de wijde regio in 1995 terug gezien in de omgeving van het Wullebos te Klein-Sinaai en in Mendonk. Dit op locaties met een zandige bodem die in het landschap opvielen door het voorkomen van Jacobskruiskruid en de paarse schijn van bloeiende reigersbek en ooievaarsbek. Sindsdien is de soort zich verder gaan uitbreiden en wordt deze dagvlinder nu gezien als een gewone algemene soort die je zowat overal kan vinden. De waardplanten zoals onder andere zachte ooievaarsbek zijn zeer algemeen maar de eitjes worden bij voorkeur afgezet op plantjes die op schralere bodem staan of lichte taluds.
In Daknam worden eitjes en rupsen gevonden op het talud van de spoorweg.

 

16122883
Foto nr.4: Rups van Bruin blauwtje op ooievaarsbek. (Foto Jurgen Couckuyt)

 

Kleine vos, Aglais urticae (Linnaeus, 1758)

Tijdens het lopen van de route in het jaar 1994 zijn er 31 exemplaren van de Kleine vos geteld.
Algemeen wordt aangenomen dat de Kleine vos het veel minder goed doet in onze streken dan pakweg 20 à 30 jaar geleden.
Als we de cijfers bekijken voor het gebied de Daknamse Meersen zien we in het jaar 2013 een plotse toename met in 2014 een exponentiële toename van het aantal genoteerde exemplaren. Vanaf 2015 gaat het echter weer bergaf. Mogelijks is deze plotselinge toename te verklaren door een influx van deze soort uit meer noordelijke gelegen gebieden binnen Europa.
Waargenomen aantallen: 2011 1 ex; 2012 2ex; 2013 50 ex; 2014 299 ex; 2015 19 ex; 2016 6 ex; 2017 12 ex; 2018 1 ex.

Eén van de veel genoemde oorzaken van achteruitgang van deze soort zou zijn dat het een soort is van gematigd klimaat. Met andere woorden de typische Belgische zomer met regelmatig periodes met minder warm weer. Warme lange zomers zoals we die meer en meer meemaken zijn geen geschikt klimaat voor deze soort.

Een andere verklaring kan zijn dat deze soort zeer gevoelig is voor parasitaire wespen. Na een toename volgen gauw ook parasieten die rupsen en poppen massaal aantasten met als gevolg dat de soort terug enorm achteruitgaat.

 

Bruin zandoogje, Maniola jurtina (Linnaeus, 1758) , Oranje zandoogje, Pyronia tithonus (Linnaeus, 1771)
Toen ik de route liep in de Daknamse Meersen in 1994 kwam enkel het Oranje zandoogje er voor. In de bosgordel langs de Zuidlede op de grens van Lokeren en Moerbeke was het Bruin zandoogje wel reeds algemeen. Het Bruin zandoogje, een typische soort van iets ruigere graslanden, is de meest geziene soort geworden in Daknam. In de top van de vliegperiode zijn de aantallen van die aard dat er dikwijls een schatting wordt gemaakt van het aantal aanwezige exemplaren. De extensivering van het beheer door de toegenomen reservaatvorming en een gefaseerd maaibeheer van de bermen langs de spoorweg om nectarplanten te sparen heeft ook positieve invloed gehad op deze soort. Het Oranje zandoogje heeft een voorkeur voor het droger biotoop aan de rand van de meersen.

 

11618427
Foto nr. 5: Bruin zandoogje. Momenteel de algemeenste soort in Daknamse Meersen. (Foto Dirk Hylebos)

 

Koevinkje, Aphantopus hyperantus (Linnaeus, 1758)

Het Koevinkje is voor het eerst in 2014 gezien in de Daknamse Meersen. Deze soort, met een betrekkelijk korte vliegperiode, kan echter gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Zeker in gebieden waar ze niet zo algemeen is. In de Daknamse Meersen gaat het zeer waarschijnlijk over zwervende exemplaren uit iets noordelijk gelegen gebieden zoals De Linie te Eksaarde.

 

68213776821389

Foto nr. 6 en 7: Zwervende exemplaren van het Koevinkje gezien in de Daknamse meersen. (Foto’s Philippe Van de Velde)

 

Argusvlinder, Lasiommata megera (Linnaeus, 1767)

De Argusvlinder is niet echt gekend als een soort die algemeen is gezien geweest in de meersen. Enkele malen is de soort gezien buiten de route en dan vooral op ligplekken van koeien. Net ten noorden van de Daknamse Meersen aan de Pontweg te Daknam was er een locatie langs de oude spoorwegbedding waar een kleine populatie voorkwam. In het artikel verschenen in 1995 komt reeds aan bod dat de Argusvlinder achteruitgaand is.
Enkele jaren daarna is de soort verdwenen in de regio Lokeren. De laatste Argusvlinder in Lokeren is door mezelf gezien bij mijn voormalige woonplaats te Lokeren-Hoogstraat tijdens de zomer (periode 2000-2002 exacte datum onbekend).

 

Zwartsprietdikkopje, Thymelicus lineola ( Ochsenheimer, 1808)

In 1994 was het Zwartsprietdikkopje een van de algemeenste soorten in de Daknamse Meersen. Ondanks dat de in natuurbeheer genomen oppervlakte is verdubbeld in de voorbije 20 jaar en de biotoopkwaliteit ogenschijnlijk niet is gewijzigd, heeft dit niet bijdragen tot het behoud van deze soort. Mogelijk ligt vernatting van de percelen waar de soort veel voorkwam mede aan de basis van de achteruitgang. In 2013 zijn er nog 2 exemplaren gezien in de Daknamse Meersen. Daarna niet meer!

 

Tendensen in cijfers

De exacte ligging van de transecten van de route die eertijds werden gelopen is niet meer helemaal precies gekend. Deze transecten van telkens 50 meter lang liepen vrijwel allen over percelen die toen reeds in natuurbeheer waren. Om toch enigszins een redelijke vergelijking te kunnen maken is er voor gekozen om van 2 periodes nml. periode 2013-2014 en periode 2017-2018 alle waarnemingen van imago’s in de Daknamse Meersen te selecteren uit de databank van www.waarnemingen.be. De selectie is gedaan op basis van de aanmaak van “eigen gebieden“ die overeenstemmen met de percelen waar de route werd gelopen.
Het uitgevoerde natuurbeheer of ander landbouwgebruik is voor vrijwel alle percelen waar de route werd gelopen onveranderd gebleven nml. hooilandbeheer of extensieve seizoensbegrazing.
Te vermelden is dat de spoorwegberm ondertussen reeds meerdere jaren gefaseerd gemaaid wordt ifv dagvlinders. Daarnaast wordt op één perceel heden sinds een vijftal jaar Sinusbeheer toegepast ifv dagvlinders.

Ook zijn er verschuivingen merkbaar in het klimaat en dat uit zich voornamelijk in extremere weerperiodes met in de laatste tien jaar zeer natte winterperiodes en anderzijds uitzonderlijk droge zomerperiodes. Het gemiddeld grondwaterniveau is echter de voorbije 15 jaren langzaam gestegen. Dit heeft voornamelijk te maken met een verandering in de toepassing van de bemaling van het gehele gebied en door het ongedaan maken van afwateringen.

De grote aantalsverschillen en veranderingen in de dagvlinderfauna zoals in de onderstaande tabel weergegeven zijn dus moeilijk enkel toe te schrijven aan een veranderd beheer op perceelniveau. Klimatologische en andere factoren die zich op een veel grotere schaal manifesteren spelen eveneens, zo niet de belangrijkste rol in deze tendensen.

 

1994 ( op de route ) aantal 2013-2014 aantal 2017-2018 aantal
 1. Klein geaderd witje  191  1. Bruin zandoogje  400  1. Bruin zandoogje  344
 2. Zwartsprietdikkopje  95 2. Groot dikkopje   239  2. Klein geaderd witje  157
 3. Bont zandoogje  93  3. Klein geaderd witje  170  3. Dagpauwoog  108
 4. Groot dikkopje  68  4. Bont zandoogje  161  4. Bont zandoogje  95
 5. Klein koolwitje  50  5. Oranje zandoogje  93  5. Klein koolwitje  69
 6. Landkaartje  32 6. Kleine vos   79  6. Oranjetipje  69
 7. Kleine vos  31  7.Landkaartje  73  7.Landkaartje  63
 8. Gehakkelde aurelia  26  8. Dagpauwoog  63  8. Atalanta  50
 9. Kleine vuurvlinder  24  9. Oranjetipje  49  9. Gehakkelde aurelia  43
 10. Oranje zandoogje  21  10. Atalanta  35  10. Groot dikkopje 42 
 11. Oranjetipje  18  11. Gehakkelde aurelia  33  11. Kleine vuurvlinder 31
12. Atalanta   16  12. Klein koolwitje  21  12. Citroenvlinder  28
 13. Dagpauwoog  11  13. Kleine vuurvlinder  15 13. Oranje zandoogje   24
 14. Groot koolwitje  9  14. Boomblauwtje  10  14. Groot koolwitje  12
 15. Distelvlinder  7  15. Bruin blauwtje  9  15. Boomblauwtje  12
 16. Icarusblauwtje  6  16. Oranje luzernevlinder  9  16. Icarusblauwtje  9
 17. Boomblauwtje  3  17. Icarusblauwtje  8  17. Distelvlinder  7
18. Argusvlinder (gezien in de omgeving van de route)  geen aantal   18. Distelvlinder  5  18. Bruin Blauwtje  7
     19. Koevinkje  5  19. Eikenpage  1
     20. Groot koolwitje  4  20.Kleine vos  1
     21. Eikenpage  1    
     22. Zwartsprietdikkopje  1    
    23. Citroenvlinder 1    

 

Welke zijn de grootste verschuivingen en een mogelijke verklaring

Het Bruin zandoogje heeft zijn areaal uitgebreid en is nu met voorsprong de algemeenste soort in de Daknamse Meersen. Dit is een evolutie die op veel plaatsen in de regio is waargenomen de voorbije twee decennia.
Deze soort voelt zich thuis in allerlei graslanden en is in staat om een maaibeurt te overleven. De soort heeft een lange vliegperiode en zet zijn eitjes zeer verspreid af. De rups leeft op verschillende grassoorten. Een mogelijke verklaring is dat deze soort geprofiteerd heeft van stikstoftoename in het milieu. Grassen profiteren hiervan en ondervinden minder concurrentie van andere planten.

Het Bruin blauwtje is een nieuwe soort voor het gebied. Deze soort is een liefhebber van korte, snel opwarmende vegetaties waar de waardplanten zoals ooievaarsbek en reigersbek blijven doorgroeien en grassen eerder verdorren. De soort kan vrij intensief maaien verdragen omdat de waardplanten vrij kort bij de grond groeien. De vlinder zet haar eitjes graag af op plantjes die in taludjes van bermen staan, zoals kort gemaaide grachtkanten. In die zin heeft de soort geprofiteerd van een ecologisch bermbeheer dat op veel plaatsen wordt uitgevoerd en ook de taluds van slootjes worden mee gemaaid. De spoorwegberm die nu gefaseerd gemaaid wordt is een ideaal biotoop voor ei-afzet van deze soort.

Het Zwartsprietdikkopje wordt nu nog voornamelijk gevonden op bermen met enerzijds veel gras maar ook voldoende nectar-aanbod. Bermen die weinig of nooit gemaaid worden maar toch ook niet te sterk verruigd zijn, zijn ideale biotopen. Om de sterke verruiging te voorkomen moeten deze bermen echter om de paar jaar gefaseerd gemaaid worden. Ook in het agrarisch gebied waar nog weilanden zijn wordt de soort in bermen van veldwegen aangetroffen die niet onder het reguliere bermbeheer vallen. Een doorgedreven maaibeheer van bermen in combinatie van een sterke inkrimping van het graslandareaal in vele gebieden zijn vermoedelijk de voornaamste reden van de sterke achteruitgang.
Wat de oorzaak is van het verdwijnen van deze soort in de Daknamse Meersen is niet zo eenvoudig te benoemen. Er zijn nog steeds ruigere vegetaties aanwezig op de percelen in natuurbeheer waar voldoende geschikte grassen groeien. Een mogelijke verklaring is dat de populatie geïsoleerd is geraakt van andere populaties en is verzwakt.

De Argusvlinder is vanaf halfweg jaren negentig van vorige eeuw zeer sterk achteruitgegaan in de wijde omgeving van de Daknamse Meersen. Heden wordt de soort in Vlaanderen bijna uitsluitend nog waargenomen in de kustpolders, het poldergebied ten noorden van Antwerpen langs de Schelde en de Voerstreek.
De Argusvlinder is een liefhebber van stenige veldwegjes met een rijk nectaraanbod doorheen het jaar in de aangrenzende bermen. De mannetjes verkiezen obstakels zoals paaltjes en hekjes als uitkijkpost over hun territorium.
Voor deze soort is het ook niet eenvoudig om één reden te geven voor deze achteruitgang.
Opvallend is dat de gebieden waar de soort nu nog voorkomt onder invloed staan van een iets koeler (zee)klimaat en dus wordt de klimaatopwarming als een mogelijke oorzaak aangegeven.
Het inkrimpen van het graslandareaal, het intensief maaien van bermen, het verdwijnen van veldwegen met allerlei steenslag, het beplanten van bermen met bomen en daaruit voorkomende beschaduwing, de toename van stikstof waardoor grassen overheersen en er meer verruiging is en minder nectar-aanbod, zijn allen mogelijk mede-oorzaken die mee kunnen verklaren waarom de resterende populaties van deze soort op heel korte tijd zijn verdwenen.

Positief voor het gebied de Daknamse Meersen is dat op vlak van aantal soorten het gebied rijker is geworden dan vroeger en dat het aantal rondvliegende imago’s voornamelijk in de maanden juli en augustus veel hoger is dan vroeger.

Met dank aan alle waarnemers

 

Philippe Van De Velde

 

Wase Koepel voor natuur.studie of kort WAKONA is een gemeenschappelijk, overkoepelend initiatief van verschillende afdelingen en werkgroepen van Natuurpunt, waaraan ook enkele andere natuurverenigingen (vzw Durme, Ons Streven, JNM) en onafhankelijke werkgroepen meewerken.
Het werkingsgebied omvat het Waasland, Antwerpen-LinkeroeverZwijndrechtHammeZele en Berlare.